Levensduur

Artikel delen

Bejaardenhofjes behoren tot de oudste bewaard gebleven voorbeelden van onze volkshuisvesting.
Van de krotten en sloppen waarin de laagste inkomens tot het begin van de vorige eeuw woonden is vrijwel niets meer over. Maar de door rijke regenten gebouwde hofjes zijn nog in veel steden terug te vinden. Ondanks de minimale afmetingen van de woninkjes, de volstrekt ongeschikte voorzieningen en de inmiddels meestal peperdure kavels in het hart van de oude stad hebben ze de tand des tijds vele eeuwen overleefd.
Die hoge leeftijd gaat de in de afgelopen halve eeuw gebouwde ouderenhuisvesting bij lange na niet halen. Vanaf het moment dat de overheid zich eind jaren vijftig met de ouderenhuisvesting begon te bemoeien zijn bejaardenwoningen zo’n beetje de relatief meest gesloopte bouwvorm. De meeste bejaardenoorden die in de wederopbouwperiode overal in het land werden gebouwd zijn in de jaren tachtig vervangen omdat ze ‘niet meer aan de eisen van de tijd’ zouden voldoen. De iets later gebouwde zelfstandige bejaarden- en aanleunwoningen ondergingen meestal het zelfde lot, of kregen uitstel van executie als jongerenhuisvesting. En nu zijn dus de vele als vervanging gebouwde woon-zorgcomplexen aan de beurt. De overheid wil dat mensen langer zelfstandig blijven wonen; deels omdat de mensen dat zelf willen maar vooral ook om in de kosten te snijden. Een deel van de complexen zal mogelijk worden verbouwd tot verpleeghuis voor ernstig zorgbehoevende al of niet demente ouderen of Korzakov-patiënten. Een deel zal worden afgestoten, getransformeerd of vooral gesloopt, want bouwgrond in de bestaande stad is schaars. Dat komt dus neer op een functionele levensduur van een jaar of dertig tot hooguit vijftig, en dat is verontrustend kort.
Het meest verontrustend is de oorzaak: het overheidsbeleid. En de uitvoering daarvan door de hedendaagse regenten die onze maatschappelijke ondernemingen in wonen, zorg en onderwijs besturen. Want of het om gevangenissen, overheidskantoren, ziekenhuizen, scholen of ouderenwoningen gaat, van de meeste van dit soort (semi)publieke gebouwen schat ik de functionele levensduur op minder dan de helft van de technische levensduur. Bovendien zijn het veelal specifieke gebouwvormen die niet makkelijk te transformeren zijn in een andere functie. Of staan ze op een plek waarvan de grondwaarde sloop lucratiever maakt dan herbestemming. Ongetwijfeld hebben de verantwoordelijke gebouwbeheerders duurzaamheid hoog in het vaandel. Maar zo’n korte levensduur kan toch echt niet duurzaam genoemd worden.
Nog steeds wordt bij investeringsbeslissingen te weinig naar multifunctionaliteit, aanpasbaarheid en levensduur op de lange termijn gekeken. En nog steeds vormen de vastgoed-effecten van beleidsveranderingen een meestal niet in de calculaties meegenomen blinde vlek. Dat deden onze regenten vele eeuwen geleden toch beter.
 
André Thomsen

 
In elk nummer van RenovatieTotaal geeft prof. ing. André Thomsen zijn mening over een aspect van ‘de renovatiewereld’. André Thomsen is als emeritus hoogleraar Woningverbetering en Woningbeheer verbonden aan het Onderzoeksinstituut OTB van de TU Delft en onder meer voormalig voorzitter jury Nationale Renovatie Prijs, thans Gulden Feniks.