Materiaalkennis (2)

In de volle breedte van de Monumentenzorg is kennis van (historische) materialen onontbeerlijk. De bouwhistoricus zal materiaalkennis vooral inzetten voor het herkennen en dateren van materialen. De bouwkundig inspecteur voor het herkennen van materialen en de daarbij behorende schademechanismen. En de (gespecialiseerde) restauratieaannemer om op een technisch juiste en historisch verantwoorde wijze te kunnen restaureren. Eén van mijn aandachtsgebieden is leibedekking. Wanneer je goed weet hoe je een leibedekking moet aanbrengen en je kennis hebt van schademechanismen en veroudering van leien, dan blijkt dat een belangrijke meerwaarde te geven aan bouwhistorisch onderzoek.

en leiendak dat aan de hand van het verouderingsbeeld werd ingeschat op komende uit de bouwtijd (1939) van het pand. Foto: W.G. van Reenen

Een leiendak dat aan de hand van het verouderingsbeeld werd ingeschat op komende uit de bouwtijd (1939) van het pand. Foto: W.G. van Reenen

In deze bijdrage een tweetal voorbeelden hoe kennis van techniek en veroudering van leibedekking een meerwaarde geven aan bouwhistorisch onderzoek.

Veroudering

Bij een vrij recent bouwhistorisch onderzocht woonhuis ondersteunde kennis over de veroudering van een leibedekking mijn conclusie dat het leien dak zeer waarschijnlijk uit de bouwtijd van het pand dateert. Het gebouw had een tentdak dat bekleed is met natuurleien in Maasdekking, die zijn aangebracht met RVS leihaken. In het bestek staat echter aangegeven ‘Dak te dekken met ruitvormige blauwe leien, op de hoeken met loodstroken af te werken’. En op de bouwtekening zijn de daken gearceerd met een ruitvormige arcering.

Nu was het de vraag wat er van origine voor leibedekking op de hellende daken heeft gelegen. Ruitvormige leien of met de nu aanwezige rechthoekige Maasleien. Gelet op het beeld dat de leien geven, namelijk een verouderd beeld met zilvergrijs geworden leien (door de veroudering van de leien zijn deze een stuk lichter van kleur geworden), kunnen het leien zijn uit de bouwtijd van 1939 en zijn ze nu 86 jaar oud. Dat is goed mogelijk voor een kwalitatief goede lei. En de structuur/ textuur in combinatie met het verouderingsbeeld dat de leien geven, duidt mogelijk op een lei uit de Ardennen of het noorden van Frankrijk. Wel zijn dan de leien een keer verdekt en vervolgens gehaakt in RVS leihaken. Van origine zullen de leien gehaakt zijn geweest in koperen leihaken, want RVS leihaken komen in de jaren ’50 van de vorige eeuw op de markt.

Toen het bouwhistorisch onderzoek bijna gereed was, kreeg ik een klein formaat foto van het gebouw onder ogen, gemaakt net na de oplevering in 1939. Op deze foto is nog net een klein gedeelte van het met leien gedekte tentdak zichtbaar. Met behulp van een vergrootglas is te zien dat het gaat om rechthoekige leien in Maasdekking. Deze foto ondersteunde me in mijn onderbouwde conclusie dat we bij dit pand te maken hebben met de originele leibedekking in rechthoekige Maasleien. Dus niet wat in het bestek staat omschreven (ruitvormige leien) en ook niet wat op de bouwtekening met de arcering gesuggereerd wordt.

Een voorbeeld van een Rijndekking met een veel te steile stijglijn. Met het verwijderen van de leien was te zien dat het dakbeschot door de jaren heen te lijden heeft gehad van lekkages. Foto: W.G. van Reenen

Een voorbeeld van een Rijndekking met een veel te steile stijglijn. Met het verwijderen van de leien was te zien dat het dakbeschot door de jaren heen te lijden heeft gehad van lekkages. Foto: W.G. van Reenen

Stijglijn

Het vorige voorbeeld ging over een Maasdekking, een leibedekking met rechthoekige leien. Nu een voorbeeld over een Rijndekking, een leibedekking met schubvormige leien. Een dak gedekt in een Rijndekking (Oudduits of Sjabloon) heeft een dekrichting en een stijglijn. De dekrichting gaat naar links of rechts, afhankelijk van de heersende windrichting. Bij Rijndekking worden de rijen schubleien schuin oplopend aangebracht. Hoe steil de rijen oplopen, wordt bepaald door de stijglijn. Deze stijglijn wordt weer afgeleid van de dakhelling. Bij een flauw oplopend dak hoort een sterke stijglijn, bij een steil oplopend dak een flauwe stijglijn. Er is dus een 1-op-1 relatie tussen de dakhelling en de stijglijn van een Rijndekking. Dat heeft te maken met het in het verleden proefondervindelijk vaststellen wat de beste stijglijn is om met een Rijndekking een waterdicht dak te realiseren. Wanneer de stijglijn te sterk afwijkt dan wat deze in relatie tot de dakhelling zou moeten zijn, is er een kans dat bij regen en windstuwing (of draaiwind rondom bv. een toren) lekkages ontstaan.

Nog een voorbeeld van een Rijndekking met een veel te sterke stijglijn. Wanneer hier een enkele dekking is toegepast (wat meestal het geval is bij een Rijndekking), is er bij bepaalde weersgesteldheid grote kans op lekkages. Foto: K. Boeder

Nog een voorbeeld van een Rijndekking met een veel te sterke stijglijn. Wanneer hier een enkele dekking is toegepast (wat meestal het geval is bij een Rijndekking), is er bij bepaalde weersgesteldheid grote kans op lekkages. Foto: K. Boeder

Met deze kennis in mijn achterhoofd, heeft een te sterke of te flauwe stijglijn bij Rijndekking voor mij als bouwhistoricus geen historische waarde. Bij een bestaande Rijndekking met een te sterke of te flauwe stijglijn gaat het om een in het verleden gemaakte fout die een directe relatie heeft met de techniek om een Rijndekking zo goed mogelijk waterdicht aan te brengen.