Behaalde resultaten uit het verleden vormen de basis voor de toekomst
Binnen mijn projecten en onderzoeken kijk ik altijd zo breed mogelijk, op zoek naar de volledige samenhang. Wanneer ik uitleg wat renoveren echt inhoudt, zeg ik vaak tegen mensen: technisch is vrijwel alles mogelijk, maar de context bepaalt wat er daadwerkelijk kan. De oorspronkelijke bouwperiode en eerdere aanpassingen beïnvloeden de ruimte aan mogelijkheden. Maar net zo goed bepaalt de geschiedenis van (en met) de bewoner hoe een renovatie wordt ervaren en daarmee tot hoever ze willen (mee) gaan. Behaalde resultaten uit het verleden vormen de basis voor de toekomst zullen we maar zeggen.
Tegelijkertijd is er nog een hele andere wereld, eentje die we als renovatie-experts niet dagelijks oog voor hebben. Maar waarmee we als gebruikers en professionals wel steeds vaker te maken krijgen: de beschikbare infrastructuur. Vanuit de energietransitie vertalen we de vastgoedpraktijk vaak naar vraagreductie (isoleren) en nieuwe installaties, waarbij vooral die laatste stap consequenties heeft voor ingrepen die onder de grond worden uitgevoerd. Wanneer in het WijkUitvoeringsPlan (WUP) een warmtenet als dé oplossing gekozen is, moeten er leidingen worden aangelegd die van en naar een geschikte warmtebron loopt. Zelfs als all-electric de voorkeur heeft, vereist dat op veel plekken graafwerkzaamheden voor extra kabels en transformatorhuisjes. Ook die transitie vraagt om versnelling.
Onlangs werkte ik aan een project precies op het snijvlak van deze uitdaging. Kun je een installatie plaatsen waarmee woningen nu al van het gas af kunnen, terwijl de ondergrondse aanpassingen nog niet zijn gerealiseerd? De timing van beide werelden loopt immers nooit gelijk. Tijdens gesprekken met projectpartners werd duidelijk welke afwegingen hierbij een rol spelen. Vanuit de bovengrondse opgave gaan we er vaak automatisch van uit dat warmte- en elektriciteitsvoorzieningen altijd en op maat beschikbaar zijn maar dat is niet meer vanzelfsprekend. Netcongestie en wachtlijsten zijn aan de orde van de dag en zijn steeds meer bepalend voor de bovengrondse planning. Daarentegen is de schaal van de benodigde ondergrondse aanpassingen vaak vele malen groter dan die van een complex of een buurt en vraagt om andere beslissingen en betrokken partijen waardoor de opgave een eigen planning heeft.
Toch hebben beide werelden elkaar hard nodig. Bouwkundigen benaderen de energietransitie vooral vanuit de stenen, terwijl de infrastructuursector kijkt naar afname en capaciteit. Maar zonder elkaar komen we er niet. Zeker omdat we vaart moeten maken om het beoogde doel richting 2050 te behalen. Wijkontwikkelingen en grootschalige renovaties kunnen alleen plaatsvinden als infrastructuur mee ontwikkelt. Maar het aanleggen van infrastructuur is alleen haalbaar als voldoende mensen deelnemen. Dat betekent al vroegtijdig de beide werelden in contact brengen met elkaar, zodat bewoners weten waar ze aan toe zijn en dat vanuit de infrastructuur de voorbereidingen op het juiste moment hebben plaatsgevonden. Daarmee worden de behaalde resultaten uit het verleden in een keer weer belangrijk.