Bouwhistorici spreken dezelfde taal dankzij richtlijnen

Artikel delen

Evenals in andere beroepssectoren is het belangrijk dat alle bouwhistorici dezelfde taal spreken en een gemeenschappelijk basis hebben van waaruit ze het onderzoek uitvoeren. Die gemeenschappelijk basis is vastgelegd in de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, waarvan momenteel de laatste versie dateert uit 2009. In deze richtlijnen wordt een methode van onderzoek aangegeven. In deze bijdrage gaan we de stappen van deze onderzoeksmethode in hoofdlijnen langs.

Afb. 1. Een voorbeeld van een litteken van een weggezaagde roede. Het glas in dit raam komt dus niet uit dezelfde bouwfase als het raam. Afbeelding: W.G. van Reenen.

Stap 1 Verzamelen en onderzoeken van gegevens

In deze eerste stap worden gegevens verzameld en onderzocht. De gegevens kunnen ontleend zijn aan het object zelf (de interne gegevens) of afkomstig zijn uit archivalia (de externe gegevens). De gevonden gegevens moeten getoetst worden op betrouwbaarheid. De ervaring leert dat bij het onderzoeken van gegevens voortdurend voorzichtigheid is geboden. Zijn de plannen bijvoorbeeld wel zo uitgevoerd zoals ze op tekening staan? Wat was het doel van eerder gemaakte beschrijvingen of getekende schetsen? Prentkaarten kunnen met andere kleuren zijn ingekleurd en foto’s kunnen zijn bijgewerkt. Dus altijd alert blijven.

Stap 2 Interpreteren van gegevens

De gegevens uit verschillende bronnen worden met elkaar vergeleken, waarna er conclusies getrokken kunnen worden over de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het onderzochte object. Deze stap moet gebaseerd zijn op een bundeling van interne en externe gegevens. In de rapportage moeten de gegevens en de interpretatie strikt gescheiden zijn. De interpretatie moet voor de lezer altijd herleidbaar zijn: het moet helder zijn waarop de interpretatie is gebaseerd. Externe bronnen zijn over het algemeen hulpbronnen. De interpretatie is afhankelijk van de geraadpleegde (vak)literatuur en de kennis en ervaring van de bouwhistoricus.

Stap 3 Maken van een waardestelling

De waardestelling moet herleidbaar zijn vanuit de interpretaties van de gevonden informatie in het object zelf (de interne gegevens) en uit archiefstukken (de externe gegevens). De waarde die aan het object of aan onderdelen wordt gegeven, moet door de bouwhistoricus in de rapportage worden beargumenteerd. Voor de lezer is dan herleidbaar hoe en waarom de waarden zijn toegekend.

De waardestelling behoort te zijn voorzien van waardestellingsrepresentatietekeningen. Dit zijn plattegronden die door middel van kleuren duidelijk maken welke delen van hoge (blauw), positieve (groen) of indifferente (geel) waarde zijn.

Stap 4 Opstellen en uitbrengen van adviezen

De adviezen die uit het bouwhistorisch onderzoek voortvloeien, hebben vooral betrekking op het terrein van de bouwhistorie. Zaken van bouwtechnische aard, restauratieadviezen of adviezen in de richting van wat behouden moet blijven of gesloopt mag worden, behoren niet in de bouwhistorische rapportage te staan. Eventueel kunnen die als vervolgstap verwerkt worden in een op zichzelf staande rapportage. Als bouwhistoricus moet je altijd op je hoede zijn om niet op de stoel te gaan zitten van de architect of van het bevoegd gezag.

Afb. 3.  Een klein object van onderzoek, een lijkenhuisje op een begraafplaats. Afbeelding: W.G. van Reenen.

De in de richtlijnen beschreven onderzoeksmethode geldt voor zowel kleine (Afb. 1) als grote objecten (Afb. 2), al zal duidelijk zijn dat de omvang en de complexiteit van het onderzoek verschilt.

Voorbeeld vergelijk van externe en interne gegevens

Als voorbeeld nemen we een neorenaissance villa die volgens oudere beschrijvingen gebouwd is in het jaar 1903. Toen ik de villa voor het eerst zag had ik deze ouder ingeschat, ergens rond 1890. Belangrijk is dan om een poging te doen het exacte bouwjaar te achterhalen. Dat kan door middel van kadastraal onderzoek. Met behulp van kadastraal onderzoek was het goede bouwjaar te achterhalen, namelijk 1895. Hiermee is een extern gegeven door middel van onderzoek getoetst op betrouwbaarheid en vervolgens bijgesteld.

In dezelfde villa waren de ramen aan de voorzijde voorzien van één ruit zonder roedeverdeling en zonder vertekening in het glas. Ramen in de zijgevels waren voorzien van meerdere ruiten, een staande roede in het midden en met vertekening in het glas. De vraag rijst dan of de ramen in de voorgevel de originele ramen zijn, of dat deze al eens zijn vervangen of dat mogelijk in het verleden de roede er tussenuit gezaagd is. Belangrijk is dan het gebouw, in dit geval de ramen in de voorgevel, goed te onderzoeken. De profilering en detaillering van de ramen duidde op originele ramen en aanzetten of littekens van weggezaagde roeden waren niet te ontdekken. Omdat de grootte van ruiten afhankelijk was van de stand van de techniek van het glasmaken, is een volgende stap om te onderzoeken of het mogelijk was dat in het jaar 1895 (het goede bouwjaar is dus belangrijk in dit voorbeeld) ruiten gemaakt konden worden met de afmetingen van de ongedeelde ramen in de voorgevel. Uit geraadpleegde vakliteratuur bleek dat glasruiten van die afmetingen in 1895 mogelijk was. Vermoedelijk gaat het bij deze villa om dure spiegelruiten (zonder vertekening). De conclusie die dan getrokken wordt is dat de eigenaar in 1895 de voorgevel als de meest representatieve gevel uit liet voeren met dure grote ruiten en dat het in de zijgevels wel een tandje goedkoper mocht.

Afb. 2.  Een groot object van onderzoek, een groot-Seminariegebouw met kapel. Afbeelding: Van Dalen Fotografie.

 

Wilt u meer weten of heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel! Neem dan contact met ons op. via info@vanreenen-bouwhistorie.nl of bel +31 (0)6 – 10320443 (niet op zondag)