Op tijd inzetten bouwhistorisch onderzoek bespaart geld en tijd bij vergunningen

Artikel delen

Vaak willen opdrachtgevers al bij een eerste kennismaking tot in detail vertellen wat de plannen zijn voor restauratie, verduurzaming en/of transformatie. “Dan is mijn reactie om dat in hoofdlijnen te doen, om te weten wat de onderzoeksvraag is. Na gereedkomen van de bouwhistorische rapportage mogen ze van mij tot in detail alles vertellen. Waarom pas dan? Een bouwhistoricus mag zich niet laten leiden door de wensen en eisen van de opdrachtgever. Het bouwhistorisch onderzoek moet onafhankelijk uitgevoerd worden”, aldus Willard van Reenen, bouwhistoricus en docent.

Auteur: Willard van Reenen, bouwhistoricus en docent

“In de praktijk komt het nog te vaak voor dat de bouwhistoricus pas in beeld komt wanneer het plan al is gemaakt of zelfs de vergunning al is aangevraagd. Dat is om vier redenen onwenselijk:
1. Het bouwhistorisch onderzoek staat dan onder tijdsdruk.
2. Meestal blijkt op dat moment dat in het plan onvoldoende rekening gehouden is met historische waarden.
3. Dat geeft frustratie bij de opdrachtgever, omdat het plan aangepast moet worden.
4. Er kan een negatief beeld ontstaan over bouwhistorisch onderzoek”, zegt Willard.

Tijdsdruk

“Wanneer op het laatste moment, vlak voor de vergunningsaanvraag (de zwarte pijl in de graphic) of zelfs daarna opdracht wordt gegeven voor een bouwhistorisch onderzoek, dan speelt tijd een factor. In dat geval moet onder tijdsdruk bouwhistorisch onderzoek worden verricht. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Echter, wanneer het bouwhistorisch onderzoek over een langere periode is uitgesmeerd, kan dat de kwaliteit ten goede komen. Haastwerk is niet wenselijk”, verteld Willard.

Plan past niet

“Op het moment dat bouwhistorisch onderzoek pas wordt ingezet nadat het plan gereed is, dan is er een groot risico dat het plan niet strookt met de uitkomsten van het bouwhistorisch onderzoek. Als bouwhistoricus behoor je onafhankelijk onderzoek te doen, zonder rekening te houden met de wensen voor het nieuwe plan. Niet zelden leidt dit tot frustratie bij opdrachtgever en plannenmaker”, legt Willard uit.

Frustratie

“Vervolgens moet dan het plan worden herzien en aangepast om voldoende rekening te houden met de historische waarden. Als gevolg daarvan loopt het proces vertraging op en er moeten extra kosten worden gemaakt. Het ontwerpproces moet dan (deels) weer opnieuw gedaan worden (de rode terugkerende pijl in de graphic). Dit leidt soms tot grote frustratie bij de opdrachtgever, waarbij niet zelden wordt geprobeerd om mij als bouwhistoricus te bewegen de uitkomsten van het onderzoek aan te passen. Dat heeft er zelfs een keer toe geleid dat de opdrachtgever pas tot betalen wilde overgaan wanneer ik de uitkomsten had aangepast ten gunste van het plan dat er al lag. Ook al is mijn standpunt ‘nog liever geen betaling, dan dat ik de uitkomsten zou aanpassen’, dat neemt niet weg dat dit een onwenselijke situatie is”, verteld Willard.

Negatief beeld

“Wanneer bouwhistorisch onderzoek te laat wordt ingezet en plannen aangepast moeten worden, ontstaat een negatief beeld. Bouwhistorisch onderzoek wordt dan gezien als een noodzakelijk kwaad. Het kost veel geld en je mag niets. Er gaat in de beeldvorming van de opdrachtgever een glazen stolp over het monument, maar dat is allerminst het geval”, zegt Willard.

Soms wordt gedacht dat met bouwhistorisch onderzoek een glazen stolp over het monument gaat en er niets meer mag (het gebouw op de foto heeft geen relatie met in dit artikel genoemde voorbeelden). Foto: W.G. van Reenen.

Bouwhistorisch onderzoek bespaart geld

“Mijn stelling is dat bij het op tijd inzetten van bouwhistorisch onderzoek, dit juist geld bespaart. Bouwhistorisch onderzoek behoort het vertrekpunt (de groene pijl in de graphic) te zijn voor het maken van plannen voor restauratie, verduurzaming of transformatie van een monument. Wanneer de plannenmaker -met affiniteit voor monumenten- rekening houdt met de historische waarden en aanhaakt bij het ‘verhaal’ van het monument, dan is de ervaring dat het proces van ontwerp en vergunning veel soepeler verloopt”, meent Willard.

Een historisch venster waarbij het schuifraam in recente tijd is vervangen en zorgvuldig gekopieerd. Het schuifraam heeft als historisch beeld een hoge waarde, het materiaal van het schuifraam heeft geen historische waarde. Foto: W.G. van Reenen.

Wanneer hebben vensters historische waarde?

Vanwege het thema Ramen, deuren en kozijnen in dit nummer wordt er kort ingezoomd op vensters.
Zijn het nog de originele vensters uit de tijd toen het pand werd gebouwd? Gaat het om gewijzigde, maar wel kenmerkende venstertypen van latere datum? Zit er nog oud glas in het venster en is het oude hang- en sluitwerk nog aanwezig? Zijn er raamluiken of andere bijzondere elementen? Is van één van deze zaken sprake, dan gaat het om een historisch venster. Zowel het uiterlijk als het oude materiaal van het venster zijn dan belangrijk. Vervangen van het oude materiaal om de energieprestaties te verbeteren is dan meestal geen optie; toevoegen van nieuwe materialen of elementen is dat wel, zolang hierdoor het beeld niet sterk verandert.

Zijn de vensters niet historisch, maar dragen ze wel bij aan het karakter of beeld van het gebouw? Bijvoorbeeld een goed nagemaakte, recente kopie van een historisch venster. Dan is alleen het beeld of uiterlijk van waarde, niet het materiaal. Vervangen van het materiaal is dan een optie als het uiterlijk daarbij niet wijzigt.

Dit raamkozijn, incl. ramen, glas en binnenbetimmeringen is nog geheel gaaf (= compleet) aanwezig vanuit de bouwtijd en is daarmee een historisch venster met een hoge bouwhistorische waarde. Foto: W.G. van Reenen