Terminus post quem en terminus ante quem

Artikel delen

Bij het in kaart brengen van de bouwgeschiedenis van een monument speelt het principe van ‘terminus post quem’ en ‘terminus ante quem’ een belangrijke rol. Deze Latijnse termen, ook wel afgekort tot TPQ en TAQ, betekenen zoiets als: het tijdstip of moment waarna iets pas gebouwd of tot stand kan zijn gekomen (TPQ) of voor welk tijdstip iets gebouwd of tot stand moet zijn gekomen (TAQ).

Auteur en foto’s: Willard van Reenen, bouwhistoricus en docent

Enkele voorbeelden om deze termen te verduidelijken zijn: de ontginning of drooglegging van een gebied, het graven van een gracht, de aanleg van spoorwegen of het gebruik van een bepaald soort constructie of materiaal.

1. Ontginning of drooglegging van een gebied

Gebouwen die in een gebied staan dat vroeger een veengebied, moeras of binnenzee was, kunnen niet ouder zijn dan het jaar waarin dat gebied is ontgonnen of drooggelegd. Gebouwen in de Beemster kunnen niet ouder zijn dan 1612, want in dat jaar viel deze polder droog.

Boerderij

Een willekeurig voorbeeld van een stolpboerderij in de Beemster. Deze kan dus niet ouder zijn dan 1612. Deze boerderij dateert uit 1682.

2. Graven van een gracht

Vorig jaar heb ik een bouwhistorisch onderzoek gedaan van een woonhuis aan de Prinsengracht dat zich bevond in de Vierde Uitleg van Amsterdam. Het gedeelte van deze Uitleg waar het woonhuis stond, is bebouwd in de periode 1663-1672. Voor dit onderzochte woonhuis is de TPQ 1663. Het kan dus wel later gebouwd of al een vervanging zijn, maar niet ouder zijn dan 1663. Uit een combinatie van onderzoeksgegevens is toen een voorzichtige datering vastgesteld van rond 1775.

3. Aanleg van spoorwegen

Specifiek voor de spoorwegen gebouwde permanente gebouwen zijn niet ouder dan de aanleg van de eerste spoorlijn op die plek. Zo stond jaren geleden bij de restauratie van het spoorwegstation in mijn woonplaats Leerdam op het bouwbord dat het bouwjaar van het stationsgebouw 1838 zou zijn. Wanneer je de geschiedenis van de ontwikkeling van spoorwegen kent, dan valt je direct op dat het jaar 1838 onmogelijk juist kan zijn. Een e-mail naar de aannemer had als resultaat dat de volgende dag het jaartal op het bouwbord werd aangepast naar 1883…

4. Kwadrantijzer

kwadrantijzer

Een voorbeeld van kwadrantijzer.

Dit voorbeeld gaat over kolommen van kwadrantijzer. Het zijn samengestelde kolommen met vier delen (kwadranten) die met klinknagels aan elkaar vastgeklonken zijn tot één kolom. Dit type kolom werd toegepast in de periode 1890-1920 en is nog met enige regelmaat in historische binnensteden te zien, met name bij winkelpuien in de stijl van de Jugenstil. In dit voorbeeld is TPQ = 1890 en TAQ = 1920.

Het einde van het kwadrantijzer heeft te maken met de ontwikkeling van het walsen van profielen en de opkomst van het lassen. Zo kwam ik eens in een watertoren die was gebouwd in 1897. In deze watertoren stond een fraaie stalen trap. Degene die me rondleidde vertelde me dat dit nog en originele trap uit de bouwtijd was. Maar dit kon niet waar zijn, omdat het hier ging om gelaste verbindingen en de trap kon dus niet ouder zijn dan zo rond 1920. Ter verduidelijking: het ging hier niet om geklinknagelde verbindingen die naderhand met een restauratie zijn dichtgelast (wat overigens een verkeerde wijze van restaureren is, maar dat terzijde).

Let wel op dat met de komst en de verder ontwikkeling van gewalste profielen en de toepassing van lasverbindingen het gebruik van klinknagelverbindingen niet ophoudt. Dat ijlt nog vrij lang door. Onlangs trof ik tijdens een bouwhistorisch onderzoek een constructie aan uit 1958 met een combinatie van klinknagelverbindingen en boutverbindingen. Bij de geprefabriceerde onderdelen in de fabriek waren klinknagels toegepast en bij de verbindingen waarmee de onderdelen op de bouw in elkaar zijn gezet, zijn bouten toegepast. Dat heeft dan weer een technische reden, klinknagelverbindingen zijn sterker dan boutverbindingen.

doorsnedes kwadrantijzer

Deze vier doorsnedes komen uit het boek van L. Zwiers, ‘IJzerconstructies’ uit 1908.
fig. 139 = kwadrantijzer. fig. 140 = kwadrantijzer met tussengeklonken staven platijzer voor een groter traagheidsmoment en voor een ‘gemakkelijke’ aansluiting met andere aansluitende constructieonderdelen. fig. 141 en 142 = idem, echter dan zijn het geen kwadrantijzers, maar schuine gootijzers.

5. Machinale vormbaksteen (materiaal)

baksteen

Een voorbeeld van handvormsteen met de kenmerkende groeven en nerven.

De eerste generatie machinale vormbakstenen werd in 1867 door Joh. Aberson uit Olst op de Nederlandse markt gebracht. Vanaf 1870 kwamen de nieuwe machinale bezande vormbakstenen op de markt. Machinale vormbaksteen mist de kenmerkende plooien en nerven van een handvormsteen. In dit voorbeeld is TPQ = 1870. Het betekent echter niet dat dan de TAQ voor handvormstenen 1870 is, want de productie daarvan gaat tot vandaag de dag door.

De eerste drie zijn eenvoudige voorbeelden. De laatste twee laat zien dat kennis van materialen en constructies voor bouwhistorici onontbeerlijk zijn.

machinale vormbaksteen.

Een voorbeeld van machinale vormbaksteen.