Overlast door duiven

Vervuiling van gevels en daken door uitwerpselen van duiven kan tot ernstige directe en indirecte schade aan monumenten leiden. Monumenteneigenaren kunnen diverse maatregelen nemen om duiven van hun gebouw te weren. Want waar duiven kunnen zitten, rusten of nesten bouwen, deponeren ze ook hun troep en zorgen dus voor overlast. Een overzicht.
 
Tekst: Carla Debets Bouwtekst
Beeld: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

 
Behalve dat de overheid bestrijdingsmethoden kan toepassen om de duivenpopulatie terug te dringen, kunnen eigenaren van monumenten maatregelen nemen om duiven te weren. De bestrijdingsmethodes van de overheid zijn de volgende: chemische bestrijding, wegvangen, afschieten, verjagen, chirurgische ingreep, productieremmers, eieren steken en nesten wegnemen of verblijven plaatsen. Deze methodes hebben over het algemeen weinig zin. De vrijgekomen plaatsen zullen namelijk snel weer worden ingenomen door andere duiven. Maar het verminderen van de mogelijkheden om te kunnen zitten of nestelen heeft wel degelijk zin. Voor het betreffende monument dan.
 
Duiven in de historie
Het houden van duiven is al zeer oud. In de Middeleeuwen was dit voorbehouden aan de adel en de geestelijkheid. In kerken en andere gebouwen werd tijdens de bouw bewust nestgelegenheid in allerlei vormen aangebracht of later toegevoegd. In de kerktoren van Houten uit 1535 bijvoorbeeld bevindt zich een duivenzolder met 370 gemetselde nesthokjes in de binnenzijde van de muur, keurig in reeksen geordend. De opbrengst van de duiven en de duivenmest was vaak bestemd voor het levensonderhoud van de koster.
De adel bouwde duiventorens en –tillen om duiven te fokken voor consumptie. Het bezit van een duifhuis, duiventoren en duiventil was een van de rechten die aan een kasteel of landgoed verbonden waren. Nederland kent nog diverse soorten duiventorens en –tillen uit die tijd. De oudste dateert uit 1539 en staat bij de buitenplaats Te Werve in Rijswijk. Onder invloed van de Franse Revolutie werden de rechten in 1798 afgeschaft. Duiven mochten nog wel gehouden worden, maar nieuwe duiventillen en –torens mochten niet meer worden geplaatst.
Vooral in de twintigste eeuw wordt het houden van duiven een liefhebberij van ‘de gewone man’; de duivensprot doet zijn intrede. Er worden verenigingen opgericht, wedstrijden voor postduiven georganiseerd en er worden sierduiven voor tentoonstellingen gefokt. In Nederland beoefenen tienduizenden mensen deze sport, hoewel het aantal duivenhouders wel geleidelijk terugloopt. De landelijke organisatie telt nu nog circa 18.500 duivenliefhebbers.
 
Duiven in de stad
In de stad komen verschillende soorten duiven voor: stadsduiven, houtduiven, Turkse tortels en verdwaalde postduiven. De stadsduif stamt af van de rotsduif en heeft in de stad een ideale leefomgeving gevonden die sterk lijkt op zijn oorspronkelijke territorium, de rotsen. Ze hebben zich uitstekend aan hun nieuwe leefomgeving van steen en beton aangepast. Met name deze stadsduiven en de verdwaalde postduiven zorgen voor overlast.
Duiven kunnen onder optimale omstandigheden en afhankelijk van de soort tot wel 20 jaar oud worden. Stadsduiven hebben echter maar een gemiddelde levensduur van drie tot zes jaar. Omdat de gemiddelde temperatuur in de steden enkele graden hoger ligt dan in het buitengebied, broeden ze echter het hele jaar door, tot soms wel negen broedsels per jaar. In de stad is bovendien voldoende voedsel voor duiven te vinden, ook doordat duiven vaak gevoerd worden en zich tegoed doen aan weggeworpen voedsel in zwerfvuil.
 
Soorten overlast.
Het is onmogelijk om een inschatting te maken van de kosten die duivenoverlast met zich meebrengt. Afgezien van het reinigen van goten, maken reiniging en herstel van (delen van) monumenten die door duivenpoep zijn aangetast, meestal onderdeel uit van groot onderhoud of restauratie. De kosten zijn daardoor niet uit te splitsen. Geschat wordt dat het gaat om enkele miljoenen per jaar.
Bij duivenoverlast gaat het om de volgende soorten:
-verstopte goten en hemelwaterafvoeren. Een duif produceert per jaar 10 tot 12 kilo natgewicht en 2,5 kilo drooggewicht aan uitwerpselen. Door deze uitwerpselen, maar ook door kadavers en nesten, raken hemelwaterafvoeren en goten verstopt, met overstromingen en lekkages als gevolg. Deze zorgen voor vaak ernstige gevolgschade aan gebouwen. Daarnaast zijn er de hoge kosten van het regelmatig ontstoppen van hemelwaterafvoeren en van het schoon moeten houden van de goten, en de stank die vrijkomt wanneer goten worden gereinigd.
-vervuiling. De hiervoor genoemde hoeveelheid uitwerpselen vervuilt in ernstige mate gevels en daken of onderdelen daarvan, zoals waterlijsten (vooruitspringende randen die moeten verhinderen dat er regenwater langs de gevel stroomt), kordonlijsten (uitspringende sierbanden tussen verdiepingen) en platte delen van galmgaten (openingen in torens waardoor het klokgelui naar buiten galmt).
-aantasting van materiaal. Duivenmest bevat onder meer 17,8 procent fosforzuur en 3,3 procent zwavelzuur. De hoge zuurgraad heeft tot gevolg dat natuur- en baksteen, koper, lood, zink en verflagen versneld worden aangetast.
-gladde goten. Bij geringe motregen worden vervuilde goten spiegelglad. Hierdoor kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Vooral monumentenwachters en onderhoudswerkers hebben hiermee te maken.
-gezondheidsrisico’s. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat verwilderde duiven nagenoeg geen risico vormen voor de volksgezondheid. Door inademen van organisch materiaal uit veren en opgedroogde ontlasting, kan echter een zogenaamde duivenmelkerslong ontstaan. Met name monumentenwachters en onderhoudswerkers lopen risico, bijvoorbeeld in voor duiven toegankelijke kappen van kerken. Voor de behandeling van deze aandoening is het van belang dat de blootstelling aan duiven vermeden wordt. Duivennesten stinken en zijn een broedplaats van ongedierte, zoals duizendpoten, oorwurmen, mijten, motten en kevers. Ook na vertrek van de duiven kunnen de nesten door verendeeltjes en ontlasting die erin aanwezig zijn, nog een duivenmelkerslong veroorzaken.
 
In een volgend nummer van RenovatieTotaal: welke maatregelen zijn er om duiven te weren?
 
Meer informatie: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Brochure 9. Overlast door duiven.
 

Vergunning en subsidie

De Monumentenwet 1988 is van toepassing bij het aanbrengen van duifwerende systemen, omdat bij het aanbrengen meestal sprake is van een fysieke wijziging. Er moet dus een vergunning voor worden aangevraagd.
In beginsel is het gelijktijdig met het uitvoeren van een restauratie aanbrengen van gaas, gaashorren en netten voor openingen als galmgaten, ventilatieramen en kortelinggaten (ontstaan na verwijdering van ingemetselde steigersteunen), ter voorkoming van het binnenvliegen van duiven, binnen het kader van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten subsidiabel. Andere duifwerende technieken en maatregelen zijn niet subsidiabel.
In principe is binnen het kader van het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten het onderhoud en het vervangen van gaas, gaashorren en netten voor de hiervoor genoemde openingen subsidiabel. Onderhoud aan andere duifwerende systemen is niet subsidiabel.
 
 

Restauratietechniek

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort stelde vele technische brochures samen over diverse aspecten van restauratie. RenovatieTotaal besteedt aandacht aan diverse restauratietechnieken, waarvoor medewerking van de Rijksdienst werd verkregen. Meer informatie: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort, tel. 033 – 4217421,

In**@cu**************.nl











en www.cultureelerfgoed.nl