Pilot in Maastricht laat mogelijkheden zien voor duurzame warmte in binnensteden

Artikel delen

Hoe gaan we onze gebouwen verwarmen (en koelen) als we naar een aardgasloze samenleving gaan? Met die warmtetransitie hebben veel Nederlandse gemeenten zich de afgelopen jaren en nog steeds druk beziggehouden. Langzaam maar zeker gaan gemeenten – samen met grote gebouweigenaren zoals woningcorporaties – van visie naar plannen en uitvoering. Een bijzondere plek daarin vormen historische binnensteden, waarvan we in Nederland veel van hebben. Waar precies en op welke manier kan dat het beste? Het adviesbureau De Warmtetransitiemakers heeft daarvoor een methodiek ontwikkeld en voor het eerst onlangs toegepast in Maastricht. Directeur Thijs de Booij legt de methodiek op de vakbeurs Monument uit, maar geeft nu al in RenovatieTotaal een tipje van de sluier.

Auteur: Harmen Weijer.
Foto’s: De Warmtetransitiemakers

Binnenstad Maastricht aan de maas.

Uit een pilot-analyse van De Warmtetransitiemakers blijkt dat 1/3e van de binnenstad van Maastricht nog op een vorm van gas dan wel hernieuwbaar gas aangesloten moet blijven, maar 2/3e op een andere vorm kan worden aangesloten, zoals een warmtenet of warmtepompen. Foto: Sergey Ashmarin

Vanuit het Rijk zijn gemeenten verplicht om de warmtetransitie in kaart te brengen. Dat gaat via visies naar programma’s en uitvoeringsplannnen, vertelt De Booij. “In die programma’s moet staan welke techniek voor welke wijk kan worden toegepast. Dat kan een warmtenet zijn, maar ook individuele of collectieve warmtepompen dan wel hernieuwbaar gas, zoals biogas. Ook moeten ze aangeven wanneer dit gaat gebeuren. Daar komen uitvoeringsplannen uit voort, waarin bewoners en andere stakeholders worden gemobiliseerd om de plannen te kunnen uitvoeren. Daar helpen we gemeenten en onder andere woningcorporaties bij.”

Concrete actie

Inmiddels is dat in veel gemeenten in kaart gebracht en het vereist nu concrete actie. “De praktijk is echter wel wat weerbarstiger, want in sommige gevallen komen gemeenten en woningcorporaties er niet uit over bijvoorbeeld de warmteprijs. Of blijken de oplossingen toch niet de beste qua kosten te zijn. Individueel zie je dat particulieren wel steeds vaker voor warmtepompen kiezen. De volgende stap is om met gemeente en eindgebruikers op wijkniveau te kiezen voor een gezamenlijke oplossing en hiermee tempo te maken.”

Een mooi voorbeeld is het project Ketelhuis WG in Amsterdam-West, waar na 6 jaar de seinen op groen staan voor een warmtenet voor VvE’s en woningcorporatie Stadgenoot. “Wij hebben de bewoners en partijen hierin begeleid, in 2026 wordt de eerste warmte geleverd.” Daarbij wordt warmte gewonnen uit het Jacob van Lennepkanaal en opgeslagen in een warmte-koude opslag op meer dan 100 meter diep onder het WG-terrein. Om uiteindelijk in de woningen van de buurt gebruikt te kunnen worden.

Historische binnensteden

Een bijzonder deel van veel Nederlandse steden is de binnenstad, met vaak monumentale gebouwen die minder goed geïsoleerd kunnen worden en waar de ruimte ook vaak beperkt is voor nieuwe vormen van duurzame energie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) helpt in het vinden van de juiste balans tussen het maatschappelijk belang van het erfgoed en dat van de energietransitie. De RCE heeft drie bureaus, waaronder De WarmteTransitieMakers ingeschakeld om een erfgoedinclusieve methodiek te ontwikkelen waarmee gemeenten, woningcorporaties en andere gebouweigenaren in historische binnensteden geholpen kunnen worden om een juiste keuze te kunnen maken. De Booij: “Wat we hebben gemerkt is dat binnensteden vaak worden gezien als 1 wijk met dezelfde soort gebouwen en gebruikers. Terwijl dat natuurlijk helemaal niet het geval is. Daarom zijn we gaan inzoomen op het stadscentrum. Daarna hebben we gekeken naar de mogelijkheden die er kunnen zijn buiten het gebruik van aardgas, omdat we dat willen minimaliseren.”

Daaruit is een methodiek ontwikkeld die uitgaat van verschillende gebruikszones in dat historische centrum en de fysieke kenmerken van dat centrum. De Booij: “Denk bij dat laatste aan straatbreedte, perceelruimte, maar ook isolatiegraad van gebouwen. Als je die twee lagen over elkaar heen legt, kan je afhankelijk van wat voor gebouwen er staan een duurzame warmtetechniek toewijzen per deelgebied, en niet voor het hele centrum. Daar komt bijvoorbeeld uit dat het aanleggen van een warmtenet in een druk winkelgebied voor heel veel mensen en ook toeristen veel overlast zal geven, inclusief inkomstenderving voor winkeliers. Dan is een warmtenet niet het meest geschikt voor dit gebied.”

Het aanleggen van een warmtenet midden in het centrum

Het aanleggen van een warmtenet in een druk winkelgebied met smalle straten kan voor heel veel mensen en ook toeristen veel overlast zal geven. Foto: RCE, Daphne Lucker.

Pilot Maastricht

In Maastricht is de methodiek uitgetest, vertelt De Booij. “Maastricht is een bijzondere stad met naast veel historische gebouwen ook nogal wat ontwikkelgebieden voor nieuwbouw in de binnenstad. Daarvoor moet je natuurlijk geen gasaansluiting realiseren. Verder zijn er enkele grote warmtevragers aan de rand van het historische centrum, zoals een bibliotheek, waarvoor een warmtenet wel geschikt is. Anderzijds is het grote winkelgebied niet geschikt voor een warmtenet. Uiteindelijk hebben we uitgevonden dat 1/3e van de binnenstad van Maastricht nog op een vorm van gas dan wel hernieuwbaar gas aangesloten moet blijven, maar 2/3e op een andere vorm kan worden aangesloten, zoals een warmtenet of warmtepompen. Nu gaat dit vooral nog over distributie, en kijken we nu naar welke duurzame bronnen er beschikbaar zijn. Denk aan wko, restwarmte of bestaand warmtenet.”

In de tweede helft van dit jaar wordt de methodiek verder doorontwikkeld, zodat deze toegepast kan in alle Nederlandse monumentensteden en -dorpen.